Alles moet altijd eerst kapot worden gemaakt. Wie Marjan Teeuwens Verwoest Huis op Noord in de Wieringerwaardstraat bezocht, werd al snel door tegenstrijdige gevoelens geslagen. Het huis zag er aan de buitenkant uit als zo’n typische jaren zeventig-woningblok: kaal, eenvoudig, anoniem.
Maar het onthulde pas zijn ware aard als je naar binnen liep. Eerst via een smal gangetje, met lage, gestapelde muren van puin waar eerder de sfeer heerste van verval en afbraak dan die van een nieuw kunstwerk. Maar dan, op de eerste verdieping, belandde je ineens in een andere wereld. Dit was geen Amsterdam Noord, geen sociale woningbouw, maar iets dat anders was, nieuw, maar er niet als nieuw uitzag. Hier, in het verwoeste huis, heerste zowel de chaos van verse vernietiging als de frisheid van nieuwe schepping: overal stonden en lagen brokken puin, planken en schijnbaar overbodige stukken restmateriaal, die vervolgens wel waren geordend volgens zorgvuldig overdachte principes. Aan de linkerkant stonden hoge witte pilaren, opgebouwd uit voormalig isolatiemateriaal en ander plaatwerk, die op een scifi-achtige manier de suggestie gaven van lange gangen en verborgen ruimtes. De achterwanden daarentegen, bestonden uit stapelingen van oude planken, deurposten, puin en stukken steen die niet waren gemetseld of gevoegd, waardoor ze nog het meest leken op middeleeuwse bouwwerken die elk moment konden worden doorbroken of verwijderd. Ondertussen waren verschillende van de dikke, zware betonnen vloerdelen zo gekanteld dat je er met geen mogelijkheid meer op kon lopen – abstracte sculpturen waren het die verschillende verdiepingen overspanden.
Juist de combinatie van tegenstellingen maakte het huis zo overweldigend – het was te onbekend, te ongemakkelijk, te onbeheersbaar. Werd hier geschapen of vernietigd? Een ode aan het verleden of een lofzang op de toekomst? Onweerstaanbaar moest ik denken aan het idee van ‘het sublieme’, waarover ik een paar jaar geleden een boek had gepubliceerd. Het sublieme is het idee dat er krachten bestaat die zo groots zijn, zo overweldigend, dat je er als mens diep van onder de indruk bent, maar tegelijk zijn die krachten ook zo sterk, zo overdonderend, dat ze je ongemakkelijk maken, bang, je het gevoel geven dat je ze niet meer kunt beheersen. Het sublieme is imponerend, mooi, overweldigend, maar ook onmiskenbaar groter dan jezelf. Onbeheersbaar in zijn tegenstrijdigheid.
Na mijn eerste rondgang door het huis raakte Marjan Teeuwen en ik in gesprek. We zaten voor de ingang van het gebouw; even verderop lagen enorme bergen half-verpulverd bouwmateriaal, achter het hek stonden de nieuwe laagbouwwoningen die recent waren neergezet en die getuigden van de nieuwe huisvestingsideologie in de jaren negentig. De kopjes thee op tafel waren licht bestoft – een raar idee was het dat deze sullige, alledaagse portiekwoningen van binnen zo’n subliem geheim bevatte. Teeuwen en ik spraken over de vele uren werk die ze in het project had gestoken, over scheppen en vernietigen, over de Romantiek (de stroming, wel te verstaan) en ineens kwamen we op Albert Speer, de ‘sterarchitect’ van het Derde Rijk – we bleken een ‘sublieme’ interesse in te delen in zijn zogenaamde ‘ruinenconcept’. Speers ideeën als architect waren nadrukkelijk geworteld in de Romantiek en net zo schijnbaar tegenstrijdig als het sublieme – maar dat maakte hem als mens alleen maar fascinerender. Speer mocht dan een van de kopstukken zijn van het Derde Rijk, hij was er trots op dat hij zich altijd verre van het ordinaire handwerk van moorden en geweld had gehouden; daar voelde hij zich ver boven verheven. Dat nam niet weg dat Speer veel over vernietiging had nagedacht; dat kwam vooral naar voren in zijn zogenaamde Ruinenwert-theorie. Deze theorie, door de Führer met groot enthousiasme ontvangen, ging uit van het idee dat architectuur de belangrijkste getuige was van de geschiedenis. Alle culturen uit het verleden waren (bijna) verdwenen, zo redeneerde Speer, de mensen, de straten, bijna alle kunst, maar gebouwen bleven relatief vaak staan – vooral de architectuur uit de Griekse en Romeinse cultuur waren belangrijke monumenten voor hun grootsheid. Speer en Hitler streefden dezelfde ‘tijdloosheid’ na: ook de gebouwen van Speer en zijn collega’s moesten na vele eeuwen nog blijven getuigen van de kracht van het Derde Rijk, ook (of misschien wel juist) als ruïnes. Glorieuze ruïnes wilde Speer, en daarom hield hij al bij het ontwerp rekening met de manier waarop de gebouwen ooit zouden vervallen –materialen als staal en ijzer dienden vermeden te worden (want dat was niet klassiek en leverde lelijke ruïnes op). Zo werd in elk nieuw Speer-ontwerp de zogenaamde ruïne-waarde al verdisconteerd – de toekomstige ruïne moest er als het ware al in doorschemeren. Daarmee schiep Speer een intrigerende paradox: in een nieuw gebouw werd het uiteindelijke verval al ‘ingebouwd’, juist om dat gebouw meer de kans te geven de tand des tijds te doorstaan. Voor Speer was uiteindelijk vooral de beheersing van het verval het ultieme bewijs van zijn macht – en juist in die tegenstrijdigheid leek zijn streven verdacht veel op het sublieme.
Het intrigerende aan Marjan Teeuwens Verwoest Huis was natuurlijk dat het, volledig in de geest van de Ruinenwert-theorie, ook het toonbeeld leek van beheerst verval. Je neemt een aantal oude woningen, uitgewoond, leeg, rijp voor de sloop, en die laat je niet verder vervallen, maar transformeer je tot een geconstrueerde ruïne, waarin alles beheerst wordt, maar het verval en de tijdelijkheid zichtbaar blijven. Of was er meer? Het vreemde was dat ik bij het dwalen door Teeuwens constructie onmiskenbaar sublieme gevoelens bij mezelf had bespeurd, hoe zwaar dat ook klinkt. Maar het was waar: Verwoest Huis Op Noord maakte je als toeschouwer ongemakkelijk, alert, alsof de notie van verval en de notie van opbouw en schepping zo nadrukkelijk met elkaar in botsing kwamen dat je er zelf tussen werd geplet. Hoe kwam het dat ik dat hier, in Amsterdam Noord ineens zo sterk ervoer? Waarom was me dat nog (bijna) nooit eerder gebeurd?
Hoe langer ik er over nadacht, hoe meer ik besefte dat juist de uniciteit van de ervaring misschien wel de reden was waarom Teeuwens installatie mij (en eigenlijk bijna iedere bezoeker) ongemakkelijk had gemaakt. Om één stap terug te zetten: het sublieme is een typisch product van de Romantiek die weer een directe reactie was op de Verlichting. De Verlichting, die het denken vooral in de achttiende eeuw domineerde, was het idee dat de mens de wereld volledig naar zijn hand kon zetten. En zo gek was dat ook niet, op dat moment: nieuwe wetenschappen kwamen op, nieuwe technieken en de ene uitvinding na de andere werd gedaan, waardoor de mens steeds minder afhankelijk werd van God en kerk – dus waarom kon de mens zijn eigen werkelijkheid niet scheppen? Daar dacht de romantiek anders over: vanaf het einde van de achttiende eeuw beseften steeds meer mensen (kunstenaars in het bijzonder) dat de mens het leven helemaal niet zo eenvoudig kon beheersen. Altijd zouden er krachten sterker zijn: de natuur, de tijd en niet te vergeten de eigen menselijke geest maakten dat volledige beheersing wel altijd buiten bereik zou blijven – de romantische mens woekert nadrukkelijk met zijn omstandigheden en zijn beperkingen. Tegelijk beseften romantische kunstenaars heel goed dat juist in het streven naar beheersing de ware menselijkheid zichtbaar kon worden gemaakt. En dus zien we op veel van de beste vroege romantische schilderijen, in het bijzonder die van Caspar David Friedrich en J.M.W. Turner, dat de confrontatie tussen mens en natuur tot grote hoogten wordt opgestuwd – stormen, hoge zeeën, branden, noem maar op. Binnen dit concept paste ook de ruïne: die was het ideale symbool van de menselijke mogelijkheid om dingen op te richten aan de ene kant, maar ook de verbeelding van het feit dat die kracht niet eeuwig was – en dat dat helemaal niet zo erg hoefde te zijn. Ruïnes, vooral die op de doeken van romantische schilders, zijn voor mensen zo aantrekkelijk omdat ze de perfecte middenweg verbeelden tussen cultuur en natuur. Natuur, die zich laat zien doordat ze het gebouw langzaam overneemt en ‘tot stof doet wederkeren’. Cultuur die je onhoudbaar uit de vingers glipt. Je kunt er over fantaseren, je vergapen aan het beeld, het licht. Ach de tijd verglijdt, en wij erbij.
Maar: dan hebben we het over schilderijen.
Want hoe anders wordt een ruïne in het echt. Ik weet niet hoe het u vergaat, maar ruïnes, of in ieder geval ruïnes die voor echte ruïnes doorgaan, zijn in de praktijk zelden prettige contemplatieve plekken, laat staan dat ze sublieme ervaringen oproepen. Ruïnes zijn koud, tochtig en vochtig, er staat schimmel op de muren en elke poging tot idyllisch afdwalen wordt afgestraft door lege Cola-Light-flesjes en gebruikte condooms die zich aan je gezichtsveld opdringen – maar om een of andere reden zie je dat op (vroeg)-romantische kunstwerken maar zelden terug. Misschien zijn ruïnes wel alleen maar spannend wanneer ze worden gestileerd, door artistieke vorm worden beheerst, hoe paradoxaal dat misschien ook klinkt. Toch is juist die paradox het intrigerende aan Teeuwens Verwoest Huis. En dat zat ‘m precies in de keuzes die ze had heeft gemaakt: voortdurend en nauwkeurig balanceert ze in het hele project op het smalle koord tussen opbouw en afbraak, maar ook, en dat is zeker zo belangrijk, tussen (rauwe) werkelijkheid en stilering. Hoe je het ook wendt of keert: Verwoest Huis Op Noord is gestileerd, maar niet mooi, het is beheerst, maar niet ongevaarlijk. De structuren die Teeuwen in het huis heeft aangebracht zijn weliswaar groot, zwaar en machtig (en misschien zelfs wel gevaarlijk), maar ook wankel, kwetsbaar, tijdelijk. Iedereen die door het huis dwaalde besefte dat één stap de verkeerde kant op levensgevaarlijk was, maar dat gevaar beleefde je wel in een Amsterdamse portiekwoning uit de jaren zeventig. En dan was er nog die merkwaardige spanning tussen uniciteit en alledaagsheid. Elke bezoeker van het huis raakte verward omdat hij of zij nog nooit zoiets had beleefd, en dat werd alleen maar sterker doordat zo goed zichtbaar was dat dit geen anonieme zelfgeschapen steenhopen waren. Dit was Amsterdam Noord. Dit was het leven van alledag. Kijk maar: badkamertegels, losliggende leidingen. Hier hadden echte, doodgewone mensen gewoond, nog niet zo lang geleden.
En nu dit.
Juist die geste, die radicale transformatie van een volkomen alledaags woningblok tot beheerste ruïne maakt de vergelijking tussen Teeuwens project en Speer ook zo ongemakkelijk. Juist door het verval, de vernietiging, plotseling te presenteren in een zo alledaagse omgeving, laat Teeuwen zien dat de overgang van opbouwen naar afbreken, van scheppen naar vernietigen niet vrijblijvend is – verval is niet alleen, zoals Speer hoopte, voorbehouden aan een vage, post-duizendjarige toekomst.
Teeuwen confronteert haar toeschouwers met een subliem beheerste vorm van vernietiging in hun dagelijks leven – en dat is wel even wat anders dan een romantische ruïne op een goed beheerst schilderij of in het concept van een vreemde fascistische architect. Dit is nu, dit is hier, maar wat doet het eigenlijk straks en daar?
Precies om die reden was het ook zo goed dat dit verwoeste huis niet was gesitueerd op een dramatische, romantische plaats, maar in een pijnlijk, bijna troosteloos alledaags appartementencomplex. Via die alledaagse, wat sullige ingang betrad je nu een donkere krocht in onze samenleving, vol gevoelens van onlust en ongemak die je normaal zo gemakkelijk over het hoofd ziet. Nu kwamen die in volle hevigheid over je heen, juist omdat Teeuwen het verval niet had aangezet of nagebouwd, maar er een nieuwe bijna positieve draai aan had gegeven. Daardoor, en dat was zeker zo opmerkelijk, was het geheel niet deprimerend, niet benauwend. Want steeds was er óók de troost van de schepping, van de nieuwe orde die Teeuwen op de oude had gesticht en waarmee ze liet zien dat de kracht van goede kunst juist zit in het beheersen van zulke grote tegenstellingen. In kunst kan het. Kunst biedt die uitweg.
Zoals gezegd: alles moet altijd kapot worden gemaakt. Maar vernietiging biedt ook de kans iets nieuws te scheppen. Goede kunst is nooit het einde. Het transformeert de bestaande wereld simpelweg in iets anders – wat niet perse minder waardevol is.
Door Hans den Hartog Jager